Veteraan
Op de onlangs gehouden Veteranendag Drenthe mocht ik een verhaal vertellen over mijn vader. Hij diende drie jaar in Nederlands-Indië (1946-1949). Het verhaal begint als volgt:
Hij kijkt omhoog naar de Nederlandse lucht. Het is net iets meer dan 1 graad, maar het voelt aan alsof hij in Siberië is beland. De stevige handdruk van de generaal (of was het een andere hoge) voelt hij nog natrillen. “Dankjewel, het ga je goed”. Nee, hij had niet gevloekt. Of beter, eigenlijk wel. Gevloekt, maar binnensmonds. Net te keurig opgevoed, net te katholiek wellicht. Vloeken, dat deden ze bij de van Oosterhouts niet. Maar wat had hij een zin om de hele zooi stijf te vloeken. Wel zin, maar het had geen zin. Het was nu voorbij. Vloeken had geen zin. Misschien wel net zo weinig zin als drie jaar Indië.
Kees onderbreekt hem in zijn gedachten: “Albert , het ga je goed, jongen”. Ze omhelzen elkaar wat onhandig, zoals jongens van begin twintig met elkaar doen. Ze raakten elke week wel 1 of 2 kameraden kwijt. Dat waren de hoge heren even vergeten te vertellen toen de jongemannen drie jaar geleden werden opgeroepen. Het zou een korte trip worden, om ons Indië te redden.
Ze vertrokken op 1 oktober 1946. Op de boot, met de oerhollandse naam DeSloterdijk, kregen ze een spoedcursus Indië. Het vrolijke boekje dat ze voor dat doel bij inscheping kregen heb ik nog. De wat krukkig geformuleerde titel is de voorbode van de rampspoed: “Indië waar wij naar toe gaan”. Van een afstandje lijkt het een Dominicus-reisgids. Want Breda kenden ze wel, en Baarle Nassau ook wel, maar eigenlijk hadden ze geen flauw idee waar die boot heen ging. In het voorwoord staat het doel van de reis: “de eervolle taak om de ware democratie blijvend te vestigen”.
Met een flauwe zwaai verdwijnt Kees in de verte. Overal vallen mannen hun familie in de armen. Blij, gelukkig. Mijn vader staat alleen op de koude kade. Hij had immers geschreven dat hij wel alleen van Rotterdam naar Breda ging. Er reden immers nog wel treinen? In al die drie jaren was er zo nu en dan contact. Er waren brieven die er maanden over deden om op de plek te komen.
Bovendien zo’n schrijver was mijn vader nu ook weer niet. En er was dat plaatje, een singeltje. Familie in Nederland sprak dat in een soort studio in. Maanden laten werd het singeltje afgespeeld door mijn vader in Nederlands- Indië. Was hij in tranen toen hij de stem van zijn zusje hoorde? Ik heb het singeltje nog, en ik heb het vaker afgespeeld dan mijn vader, denk ik. En elke keer weer ontroert het mij als ik zijn jonge zusje hoor : “Hallo Albert, hier je zusje Willy”. Het lijkt een alledaags telefoongesprek over koetjes en kalfjes. Eigenlijk is het van een ontroerende alledaagsheid. De achtergebleven familie in Nederland had volgens mij geen flauw idee in wat voor guerrilla-oorlog de onervaren jongemannen terecht waren gekomen.